Sommige dagen sla je het liefst over
Er zijn van die dagen die je het liefst over zou willen slaan. Vrijdag 12 februari was er een. Donderdagavond was er een harde ijzige wind opgestoken. Door de vorst was het stroomaparaat voor de omheining van de kippen bevroren. Hij wilde niet aan en daarmee stond er geen stroom op de omheining van de kippen. De ganzen en de eenden slapen ook bij het kippenhok en aangezien ganzen goeie bewakers zijn, heb ik het zo gelaten.
Vrijdagochtend waaide het haast nog harder dan het vroor en het vroor al 13 graden dus je kunt je voorstellen hoe koud het voelde. Terwijl ik om 6 uur met de honden naar achteren liep om ze uit te laten vonden we een eend, onthoofd… De ganzen had ik wel bij mijn huis gezien en in de gauwigheid had ik bedacht dat ze zelf ontsnapt waren. Ook zij vonden het natuurlijk koud en naar. In de vers gevallen sneeuw zag ik wel veel te veel pootjes, maar ik wilde er nog niet aan. Eerst even weg, moed verzamelen en daarna kijken.
Mijn boomgaard lag bezaaid met kippen, met alle kippen die ik had. Op eentje na. Die had Reintje zelf meegenomen. Wat een akelig gezicht. Maar het meest akelige was wel de blik in het lege hok. Tegen beter weten in moest ik toch kijken welke kip het overleeft had. Niet één…
De levenloze kippen heb ik allemaal naar binnen gebracht en samen met Ad, in de loop van de dag geslacht en schoongemaakt. Liederlijk, akelig en inderdaad het is de natuur. Het risico van het vak. En toch, ze gaven zo veel plezier, eindeloos veel plezier en nu was het stil… nu ja, de wind huilde.
Zo rond het middaguur zou ik in Ludus zijn, om te masseren. Het was wel goed om er even uit te gaan, even weg. Even iets anders. Dat “anders” dat trof ik al snel. Ik moest via de andere kant het dorp uit omdat ik met de sneeuw de steile helling niet kon nemen. Dus de langere route via Ogra genomen. Ik had al verschillende keren met mijn auto gegleden totdat ik plots niet wist wat ik zag. Voor me was de weg weg. Er stroomde water overheen! En niet zo’n beetje ook! Het was breed en kolkte. Het was smeltwater vanuit de bergen verder stroomopwaarts. De rivier was overstroomt en daarmee ook de weg. Wat nu? Er stond iemand aan de andere kant te wenken dat ik kon komen. Maar ik had wel eens eerder de ervaring gehad dat iemand zei dat het wel kon en daarna zei: “Oh, het kon toch niet.”
Ik belde Ad. Legde de situatie uit. “Ga maar, rij rustig in zijn één. Jij kunt dat. En als je vast zit bel je mij, dan kom ik.” Dank je wel Ad, precies wat ik nodig had.
Een stukje achtergrondinformatie: mijn familie komt uit Zeeland en als kind heb ik spannende verhalen gehoord over de watersnoodramp. En ook verhalen over het evacueren in oorlog omdat Walcheren onder water werd gezet om de Duitsers te verjagen. Daarbij heb ik een levendige fantasie. Misschien kun je je een klein beetje voorstellen hoe ik met groot opgezette ogen een kleine watersnoodramp voor mij zag waar ik door heen moest rijden.
Ik slikte, trapte de koppeling in, zette de auto in zijn één en begon te rijden. Mijn hart klopte vreselijk, mijn handen klemden zich zo vast om het stuur als maar mogelijk was. Daar ging ik, met auto en al ten onder, meegevoerd met de stroom…
De werkelijkheid was dat mijn auto rustig door het water reed, dat het water heel onrustig om mijn auto klotste, ik hoorde het bij de deuren maar durfde niet te kijken of het ook mijn auto in liep. Het klosten stopte, ik reed weer op de weg. Toeterde opgelucht naar de man die naar mij had gewenkt en nu ergens een huis was binnen gegaan.
En ik belde Ad om te bedanken en te vertellen dat het gelukt was.
De weg naar Ludus, duurt ongeveer een half uur, was bar. De harde wind die rukte aan mijn autootje, de sneeuw die over de weg vloog. Wat deed ik hier?! Waarom?! Maar ik was nu eenmaal op weg en ging dus door.
Op de terugweg stond ik weer voor het water, dezelfde watersnoodramp… het is raar hoe angst werkt. Want zelfs nu bij het schrijven zit ik weer met groot opgezette ogen en spannen al mijn spieren aan alsof ik weer voor die stroom sta. Weer belde ik ad. “Wil je zeggen dat ik het kan?” “Doe maar, rij maar, jij kunt dat.” “Dank je wel.” Diep adem halen, auto in zijn één… klotsend water. De ervaring net zo heftig als de eerste keer.
Knikkende knieën die weer opnieuw begonnen te knikken toen ik het via de telefoon aan iemand vertelde.
Stoer zei ik dat ik niet meer door het water zou gaan, nooit meer. Tenzij het een enorm noodgeval was.
Maar ’s nachts in bed bedacht ik mij dat angst verdwijnt als je het in de ogen kijkt. Dus ik besloot er weer naar toe te gaan. Dat ik zou gaan oefenen om er doorheen te rijden. Net zolang totdat ik mezelf kon ontspannen en dan pas zou ik naar huis gaan.
Zaterdagmiddag reed ik weer naar Ogra, met laarzen aan. Tegen beter weten in, maar toch voor het geval dat. Bij de plaats des onheils stopte ik en keek en keek. En keek nog een keer. Het water was gezakt en het duurde heel even voordat ik echt de weg zag en niet meer het beeld van mijn herinnering: het stromende water.
Weer thuis heb ik in alle stilte de schoongemaakte kippen in de vriezer gedaan, voor later een keer. De eend heb ik samen met Ad en Janneke opgegeten. Dat vond ik te naar om die in de vriezer te stoppen.
En gelukkig is het nu zondag. Alles gaat voorbij.