Uw man.
“Ik zou graag met u en uw man willen praten,” zegt hij terwijl hij een stap richting mijn hek doet. Even eerder was er een auto gestopt en was er een keurige man uitgestapt. Zwarte hoed, zwarte baard, lange jas, nette broek. Wel met een auto die het stuur aan de rechterkant heeft. Ik hebde beste nog nooit eerder gezien.
Na de eerste begroeting vraagt hij of ik Roemeens spreek, dat lukt inmiddels redelijk. Vervolgens verteld hij dat hij preoot (voorganger van een kerk) uit een naburig dorpje verderop in de heuvels. Nog steeds kijk ik hem vragend aan omdat ik geen idee heb, wat hij van me zou willen. En blijkbaar wil hij iets want anders was hij niet gestopt.
Over het algemeen vertrouw ik het nooit zo als er vreemden stoppen. Ik moet me ook altijd beheersen om niet heel nors te doen.
Dan zegt hij: “Ik zou graag met u willen spreken, en met uw man.” Kijk, daar begint het gedonder al, hier heb ik helemaal geen zin in. Maar hoe kan ik hem zo snel mogelijk afpoeieren en zorgen dat hij weggaat? Verwoed zoek ik naar Roemeense woorden en oplossingen in mijn hoofd.
“Waarover wilt u praten?” vraag ik dan maar, om nog wat bedenktijd te hebben. “Over paarden,” is zijn antwoord.
Opgelucht haal ik adem, hij is bij het verkeerde adres. Hij moet bij Ad en Janneke zijn. Ik vertel hem hoe het zit, dat ik niets over paarden weet en dat hij bij een ander huis moet zijn.
Tevreden steek ik mijn hand op als hij wegrijdt, dit heb ik weer netjes opgelost.